Van al mijn puberliefdes had Rufus Routh de mooiste én moeilijkst uit te spreken naam. Toch gleed hij op mijn veertiende vaak langs mijn hazentanden wanneer ik met vriendinnetjes in het donker naar een met sterren beplakt plafond lag te staren. Smoorverliefd was ik op Rufus, al was dat niet wederzijds. Hij zat in de topsportklas, was hard op weg om Nederlands turnkampioen te worden en bleef onbereikbaar. Zijn zacht golvende mond heeft mijn naam nooit gesproken, ik weet niet eens of hij die überhaupt wel wist. Desalniettemin was Rufus lange tijd de reden dat ik ‘s ochtends mijn bed uit kwam en zonder al te veel mokken om half acht op de fiets zat, de heuvel op. Hij had iets bescheidens, iets overwegends, alsof hij de wereld allang had begrepen. Hij hield (naar het scheen) van de Smashing Pumpkins, een rariteit op een kakschool waar je er in 1995 zonder het juiste paar Levi’s al niet meer bij hoorde. En hij had vriendelijke ogen waarmee hij me, misschien was het medelijden, soms op de gang groette. Wekenlang kon ik daarop teren. En dan was er ook nog zijn moeder, net zo vriendelijk en mijn docent Engels tot haar dubieuze ontslag een leerlingenopstand ontketende en zij voor ons haar huis openstelde, waar ze met de kat op schoot en uitzicht op de tuinman annex docent levensbeschouwing openhartig over het leven vertelde. Een leven waarin het noodlot al eens had toegeslagen en waarna ze de boel zo goed en kwaad als het ging weer op had gebouwd. Niet voor de laatste keer, concludeerde ik deze week met een zwaar hart: In een vlaag van nostalgisch googelen vond ik een zestal tweets uit de turnwereld waarin stond dat Rufus in 2018 op een koude bewolkte voorjaarsdag was overleden.

Lieve Rufus, deze is voor jou, bedankt dat je mijn raison d’école was.