‘Je lijkt wel een legkip’, sprak een spierbundel met pinguinbenen in het plat Amsterdams. Hij liep langs het uitzichtloze betonnen bankje waarop ik me ongestoord (dacht ik) vreselijk zat te voelen. ‘Dank je’, zei ik, ‘al klonk het niet echt als een compliment’. Even minderde hij vaart. Daarna beende hij de Hema in en kwam terug met een doos slagroomsoesjes. ‘Hiero, om het goed te maken’, zei hij, zette de pas erin en keek niet meer om. Ik probeerde hem na te roepen, maar er welden tranen op.