
Ik krijg het maar niet voor elkaar om het ongeluk van Aart Staartjes te zien als iets echts. Bij elk nieuwsbericht maakt mijn brein volledig buiten mijn controle om een sprongetje naar een volgende scène, waarin er een blauwe vogel komt aanlopen die ‘ooh meneer Aart’ roept, zijn brommobiel rechtop zet en hem een pleister en een glaasje limonade geeft voor de schrik. En als het geen blauwe vogel is dan is het wel Dieuwertje Blok aan een gezellig bureau die dingen zegt als ojee en als-dat-maar-goed-komt. Ook die scène stelt me gerust, want Dieuwertje zegt altijd ojee en het komt altijd goed. Staartjes duikt dan gewoon weer op met zijn Kruimeltjepet en schudt zijn object van verslaggeving, meestal een hooggeplaatste buitenlandse gast die net op tijd zijn paard, bagage of reisgezelschap heeft teruggevonden, opgewonden de hand. Maar mijn hersenen houden me voor de gek. Deze keer komt het niet goed met Aart, en nooit zal iemand me in de vroege avond nog toedekken en zeggen van wel.